Een opa vroeg de jongens uit de buurt om te helpen een kuil te graven “om een boom te planten”. Maar toen de schop een metalen kist raakte, werd hij bleek en fluisterde zacht: “Nu weten jullie het ook”

Het was een warme, stille dag. De buren zaten op bankjes in de zon, iemand maaide het gras, en de oude meneer Hansen stond bij zijn hek, peinzend naar de grond kijkend. Toen de lokale jongens — Erik, Tom en Jamie — naar hem toe renden, zei hij ineens:
— Jongens, willen jullie een paar muntjes verdienen? Help me even een kuil te graven. Ik plant een boom — die zal later ook jullie kinderen schaduw geven.

Ze stemden blij toe. Ze pakten schoppen en begonnen te graven. De aarde was vochtig en zacht na de regen. Gelach, gepraat — alles leek gewoon. Totdat, een half uur later, Eriks schop iets hards raakte. Een doffe, metalen klank.

— Meneer Hansen, hier zit iets! — riep hij.

De oude man kwam dichterbij, keek in het gat — en zijn gezicht veranderde. De kleur trok weg, zijn handen begonnen te trillen. Hij knielde neer en begon voorzichtig de aarde weg te vegen. Onder de klei verscheen een metalen kist — oud, met roestige scharnieren en stevige hoeken, duidelijk diep begraven.

— Wat is dat? — vroeg Tom.

De oude man zweeg lang. Toen zuchtte hij zacht:
— Ik dacht dat ze hem nooit meer zouden vinden…

Hij haalde een zakmes tevoorschijn, wipte de sluiting open. Een klik — het deksel kraakte. Binnenin lag een stapel vergeelde brieven, samengebonden met touw, en een kleine houten doos. Op het deksel stond één naam, met de hand gegraveerd: Louisa.

De jongens keken elkaar aan. De man ging op de grond zitten met de doos in zijn handen.
— Dat was… lang geleden, — zei hij met trillende stem. — Ze woonde hier vóór de oorlog. We waren kinderen. Ik beloofde haar dat ik de brieven zou bewaren en ze aan niemand zou laten zien zolang ik leefde. Toen leek het juist. Later was het al te laat.

Hij opende de doos. Binnenin lag een oude foto — een jonge vrouw in een jurk met witte kraag, en een jongen naast haar, glimlachend, met ogen waarin ze meteen de jonge Hansen herkenden.

De jongens zwegen. Zelfs de schommel aan de overkant kraakte hoorbaar in de stilte.

De oude man keek hen aan, zijn ogen glansden, maar zijn stem was kalm:
— Zo… nu weten jullie het ook.

Hij sloot de doos, legde haar terug in de kist en bedekte haar weer met aarde.
— Hier planten we de boom, — zei hij. — Laat hem groeien. Laat tenminste hij onthouden wat mensen liever vergeten.

En toen er enkele dagen later een groene spruit uit de grond kwam, leek het alsof niet alleen een boom groeide — maar ook een verhaal dat te zwaar was om alleen te dragen.