Een vrouw met een wandelstok vroeg kinderen om de tassen naar huis te dragen, maar toen ze naar binnen gingen, begrepen ze dat dit een vergissing was

Het was een hete zaterdagavond. Alex, Tom en Nick kwamen terug van het voetbalveld, lachend en kibbelend over wie de meeste doelpunten had gemaakt. Op de kruising kwam een oudere vrouw naar hen toe, in een lange jas, met een wandelstok in haar hand en twee zware papieren tassen. Ze zag er moe uit, maar sprak zacht en zelfverzekerd.

— Jongens, helpen jullie me alsjeblieft de tassen naar huis te dragen, — vroeg ze. — Ik woon heel dichtbij, maar lopen valt me zwaar.

De jongens keken elkaar aan. Alex knikte — waarom ook niet. Ze pakten de tassen, en de vrouw liep voorop, leunend op haar stok, langzaam, stap voor stap.

Eerst liepen ze door bekende straten, daarna over smalle paadjes tussen huizen waar het gras al lang niet was gemaaid. Toen ze bij een oude wijk met afgebladderde muren en overwoekerde erven kwamen, liep er een rilling over Nicks rug. De vrouw bleef staan bij een half vervallen huis.

— Dit is mijn huis, — zei ze. — Dankjewel, lieverds, breng het alsjeblieft naar de keuken.

Het huis zag er vreemd uit — gordijnen dicht, krakende deur, in de lucht een geur van stof en vocht. Binnen heerste halfduister, verlicht door een zwak lampje. Aan de muren hingen oude foto’s, op de tafel lagen papieren en doeken.

— Zet de tassen daar neer, — wees ze.

Toen Alex zich bukte om de tassen neer te zetten, merkte hij dat de deur achter hen zacht dichtviel. De klik van het slot klonk opvallend hard. De vrouw stond bij de deur, onbeweeglijk. In het lamplicht zagen haar ogen er vreemd uit — gespannen, alsof ze op iets wachtte.

— Woont u hier alleen? — vroeg Tom, zijn keel droog.
Ze glimlachte langzaam:
— Niet meer.

Op dat moment klonk ergens diep in het huis een zacht geluid — alsof een stap of een vloerplank kraakte. Max deed een stap achteruit, stootte tegen een stoel en die viel om. De vrouw sloeg scherp met haar stok op de vloer.

— Gaan zitten! — zei ze onverwacht luid. — Geen haast.

Alex begreep dat er iets mis was. Hij ving Nicks blik; die knikte. De seconden kropen voorbij. In het huis was het benauwd, buiten tjirpten krekels, en de lucht leek dik van angst.

— Luistert u, mevrouw… — begon Tom, maar de vrouw hief plots haar hand.
— Sst, — fluisterde ze. — Jullie zijn nu hier.

Toen deed Alex wat hij in die paar pijnlijke seconden had bedacht: hij duwde hard tegen de tafel, kieperde een van de tassen om, en sprong op hetzelfde moment naar het raam. Nick en Tom vlogen hem achterna. Het houten kozijn gaf niet meteen mee — maar bij de tweede duw wel. Het raam sloeg open en ze vielen naar buiten, recht de natte grassprieten in.

De vrouw riep iets, maar ze keken niet om. Bij het huis ernaast, waar een man met een hond op de veranda zat, riep Alex:
— Help! Ze probeerde ons op te sluiten!

De buurman belde meteen de politie. Enkele minuten later stonden agenten al bij het oude huis. Binnen — niemand. Geen vrouw, geen tassen. Alleen een open deur en in het stof — afdrukken van een wandelstok.

Later bleek dat deze vrouw al geruime tijd onder observatie stond — ze leed aan een psychische aandoening en had enkele jaren eerder al geprobeerd kinderen het huis in te lokken, bewerend dat ze “helpers zocht”.

De jongens vergaten die avond lang niet. Telkens wanneer Alex langs de oude wijk liep, wierp hij onwillekeurig een blik naar dat huis, waar geen licht meer brandde.

En telkens dacht hij hetzelfde: soms kan achter de meest gewone vraag schuilgaan wat geen enkel kind zou moeten zien.