In het café zei de serveerster luid: “We geven hier geen gratis eten!” — zonder te weten waarom die vrouw was gekomen

Het café was bijna leeg. Een herfstige ochtend, de geur van verse koffie en nat asfalt buiten de ramen. Achter de bar verveelde een jonge serveerster zich — met haar telefoon in de hand en een blik van eeuwige vermoeidheid op haar gezicht. Ze veegde gedachteloos een tafel af, scrolde door haar feed en zuchtte uit verveling.

De deur rinkelde zacht toen een oudere vrouw binnenkwam. Klein, gebogen, in een vaal geworden jas en een oude hoofddoek. Ze bleef bij de bar staan, alsof ze niet durfde dichterbij te komen.
— Goedemorgen, — zei ze verlegen. — Mag ik misschien even gewoon zitten?

De serveerster keek op, wierp haar een koele blik toe en antwoordde:
— Als u bestelt, mag u gaan zitten. We zijn geen liefdadigheidsinstelling.

De vrouw raakte in de war, keek naar de lege tafels, toen weer naar het meisje:
— Ik… ik heb gewoon niet genoeg geld. Gisteren bracht ik pasteitjes naar de jongens op de bouw, en vandaag… — ze aarzelde, alsof ze zich verontschuldigde. — Ben ik gewoon wat moe.

De serveerster kruiste haar armen en zei, luider dan nodig was:
— We voeden hier niemand gratis, oma! Wilt u rusten, ga dan naar het park!

Haar stem galmde door het lege café. Twee klanten aan de nabije tafel keken om. De vrouw bloosde, liet haar hoofd zakken en liep naar de deur.
— Sorry, — fluisterde ze en pakte haar tas.

Maar toen stond een man op, die bij het raam zat. Beleefd, zonder iets te zeggen, haalde hij een bankbiljet uit zijn portemonnee en liep naar de bar.
— Juffrouw, brengt u alstublieft ontbijt en koffie — voor deze vrouw, — zei hij rustig. — Schrijf het maar op mijn rekening.

De serveerster kreeg een kleur, maar knikte zwijgend. De vrouw keek verbaasd naar hem, niet begrijpend wat er gebeurde.
— Maar… ik kan dit niet aannemen… — begon ze.
— U kunt wel, — antwoordde hij zacht. — U hebt ooit mijn broer gered.

De serveerster verstijfde met het dienblad in haar handen. De vrouw fronste.
— Uw broer?..

De man knikte.
— U werkte toen in het ziekenhuis, toen hij een ongeluk kreeg. U bent die nacht gebleven, u bent niet naar huis gegaan. Ik herinner me uw gezicht.

De vrouw hield haar hand voor haar mond; haar ogen vulden zich met tranen.
— Mijn God… hoeveel jaren zijn er voorbijgegaan…

Hij glimlachte:
— Vandaag is het mijn beurt om u te helpen.

En pas toen begreep de serveerster hoe dom haar woorden hadden geklonken. Het café viel stil. Zelfs het geluid van de koffiemachine leek te verdwijnen.