De bus zat stampvol. Avondspits, vermoeide gezichten, mensen met boodschappentassen, telefoons, of gewoon met de hoop niet op elkaars voeten te stappen. Anna, onderweg van haar werk, had zich eindelijk naar binnen gewurmd, greep een handvat vast en telde in gedachten de haltes tot thuis.
Na een paar minuten schokte de bus, de deuren gingen open, en er stapte een oudere vrouw in. Grijs haar, een net mantelpak, een tas in haar handen. Ze zag er moe uit, maar stond rechtop met waardigheid. De anderen deden alsof ze haar niet zagen — klassiek spitsuurgedrag.
Anna zuchtte en stond op.
— Gaat u maar zitten, alstublieft, — zei ze.
De vrouw glimlachte dankbaar, ging zitten en zei na een minuut zachtjes:
— Dank u. U doet me denken aan een meisje… Zij stond me ooit ook haar plek af. Alleen toen was ik nog heel anders dan nu.
Anna glimlachte, maar voelde iets vreemds — alsof die woorden iets betekenden.
— Echt waar? — vroeg ze nieuwsgierig.
De vrouw knikte.
— Ja. Ik reed destijds in precies deze bus. Ik huilde toen. Mijn portemonnee was gestolen, ik wist niet hoe ik thuis moest komen. En een jong meisje kwam naast me zitten, gaf me geld en zei: “Goede daden komen altijd terug.”
Anna voelde een warme golf in haar borst. Ze herinnerde zich het moment — dezelfde bus, dezelfde vrouw. Ze was toen tweeëntwintig, en had die dag gewoon geholpen, zonder iets terug te verwachten.
Ze keek naar de vrouw naast haar — dezelfde houding, dezelfde blik. En op dat moment glimlachte de vrouw en zei:
— En nu is het goede teruggekomen.
Bij de volgende halte hielp Anna haar uitstappen. Voor ze wegliep, raakte de vrouw even haar hand aan.
— Dank u nogmaals. U weet niet hoeveel geloof in mensen zo’n klein gebaar kan terugbrengen.
Toen de deuren sloten, bleef Anna naar buiten kijken — denkend aan hoe stilletjes het leven alles teruggeeft wat we ooit aan anderen gaven.
