Voor Emily was het een gewone dag. ’s Ochtends werken, daarna wat boodschappen, en in de middag moest ze de vergeten broodtrommel van haar zoon naar school brengen. Het gezin was pas verhuisd naar deze buurt, en haar zoon — Jake — moest nog wennen aan de nieuwe school, de klasgenoten, de leraren. Hij was pas negen, maar kwam vaak stil thuis. Op de vraag: “Hoe was je dag?” antwoordde hij kort: “Ging wel.”
Emily liep de school binnen, door een lange gang waar het naar verf en krijt rook, en ging richting zijn klaslokaal. Bij de deur hoorde ze stemmen. Eén ervan was die van Jake. De andere — een jongen, iets luider, spottend.
— Waarom heb jij altijd zo’n oude broodtrommel? — vroeg hij.
— Omdat… — Jake aarzelde. — Die was van mijn vader.
— Je vader is dood, toch? — de stem van de andere jongen werd zachter, maar klonk meer nieuwsgierig dan meelevend.
— Ja, — antwoordde Jake zacht. — Maar ik ben niet verdrietig. Ik gebruik hem gewoon, omdat papa zei dat er in die broodtrommel altijd plek is voor iets goeds.
Emily verstijfde achter de deur, met haar hand op de rugzak waarin de lunch zat. De tranen sprongen meteen in haar ogen. Ze dacht terug aan de dag dat haar man — de vrolijke, zachtaardige Michael — die broodtrommel had gekocht en lachend tegen hun zoon zei:
“Het belangrijkste is dat er niet alleen eten in zit, maar ook iets dat je gelukkig maakt.”
Na zijn dood stond Jake erop om juist die oude metalen broodtrommel mee naar school te nemen — met krassen erop, maar ook met dat kleine stickertje in de hoek: “Smile today.”
Emily bleef achter de deur staan, luisterend naar de jongens die daarna over iets anders begonnen te praten, terwijl ze probeerde geen geluid te maken. En toen ze de klas binnenkwam en haar zoon de lunch gaf, keek hij haar aan en glimlachte — met dezelfde zachte, verlegen glimlach als zijn vader.
Ze omhelsde hem gewoon, zonder iets te zeggen. En voor het eerst in lange tijd begreep ze: Jake herinnert zich zijn vader niet alleen. Hij leeft zó, dat niemand hem ooit zal vergeten.
