De kaars stond op de plank — dik amberkleurig glas, gouden deksel, een nette sticker met het opschrift Warm Fig & Cedarwood.
Ik kocht hem in een klein winkeltje op de hoek, waar ik toevallig naar binnen liep om te schuilen voor de wind en de regen.
De verkoopster — een meisje met sproeten en een vermoeide stem — zei:
— Neem deze. Ze maakt je huis warm, zelfs als je er alleen bent.
Ik glimlachte, knikte, en zei niet dat dat precies was wat ik van plan was — warmte creëren waar die ontbrak.
’s Avonds viel alles op zijn plaats: muziek, zachte regen buiten, een glas wijn, de geur van natte straten, de kat op de vensterbank.
Ik stak de kaars aan, en de vlam bewoog zachtjes, alsof ze ademhaalde.
De lucht werd zwaar, zoet — vijg, hout, een vleugje rook.
Ik zette een oude afspeellijst op, dezelfde die Emma en ik ooit luisterden in ons studentenappartement — toen we nog een matras op de grond hadden, thee in potjes en het geloof dat alles pas begon.
Emma belde precies toen ik een foto van de kaars maakte.
— Nou, hoe gaat het, Mia? — vroeg ze.
— Vandaag besloot ik dat ik een beetje gezelligheid verdien, — zei ik. — Ik heb een kaars gekocht. Voor de sfeer.
— Kaarsen zijn gevaarlijk spul, — lachte ze. — Weet je nog, toen de kat vlam vatte?
— Doe me een plezier, — grinnikte ik. — Sindsdien ben ik bang voor lucifers.
We praatten over van alles — werk, mannen, de herfst die te vroeg kwam.
Ik ging naar de keuken om een deken te halen, de kaars bleef op de vensterbank.
De kat keek loom naar het vuur, met een lichte beweging van haar staart.
Toen ik terugkwam, vertelde Emma iets over een date.
Ik kroop onder de deken en merkte ineens dat het licht vreemd flikkerde.
— Wacht even, — zei ik en keek om.
Het vuur raakte de gordijnen al.
De vlam groeide, alsof iemand haar zuurstof gaf.
Ik gooide een kussen, morste wijn, de kat schoot onder het bed.
Alles duurde seconden — een flits, rook, het bonzen van mijn hart.
Toen — stilte.
De kamer rook naar rook en vijgen.
Ik stond middenin, met een kussen in mijn hand en wijnvlekken op de vloer — en begon te lachen.
De telefoon was nog verbonden.
— Mia, wat is daar aan de hand?!
— Sfeer, — zei ik, buiten adem van het lachen. — Ik heb gewoon… te veel gezelligheid gecreëerd.
We lachten allebei, terwijl de kamer eruitzag als een slagveld.
Ik liep naar het raam om de kaars uit te blazen.
De vlam brandde rustig, kalm, alsof er niets gebeurd was.
Ik tilde het glas op en zag op de bodem — in het zwakke licht — een kleine inscriptie:
“Voor wie een beetje chaos nodig heeft om zich levend te voelen.”
Ik verstijfde.
Die zin stond er zeker niet toen ik de kaars kocht.
Ik zuchtte en keek naar het gouden vlammetje.
— Nou ja, — fluisterde ik, — blijkbaar weet jij hoe sfeer werkt.
