Ze stond bij het oude huis, haar kinderen stevig tegen zich aangedrukt, toen de man in een lange jas zijn handschoen afdeed, naar hen keek en zacht zei: “Ik heb jullie gezocht.”

Een grijze herfstavond daalde neer over de stad. De wind joeg natte bladeren over de straat, de lucht rook naar regen en steen. Emily stond bij een oud bakstenen huis, gehuld in haar doorweekte jas. Ze drukte haar dochter Lily tegen zich aan, terwijl haar zoon Oliver dicht bij haar stond — bleek, blootsvoets, met gebarsten lippen.

Ze zwierven al drie dagen door de stad. Nadat ze uit hun kamer waren gezet wegens achterstallige huur, bleef er slechts een tas met wat spullen en een oude foto over. De stad die ooit levendig leek, was nu koud en onverschillig. Mensen liepen voorbij zonder een blik op de vrouw met twee kinderen te werpen.

Emily fluisterde zacht, haar stem beverig maar kalm:
— Nog even volhouden, Ollie. We vinden snel iets warms…

Ze wilde net vertrekken toen ze voetstappen achter zich hoorde. Toen ze zich omdraaide, zag ze een man — lang, in een donkere jas en leren handschoenen. Hij hield een koffer vast en keek naar hen alsof hij geesten zag.

Na een paar seconden deed hij zijn handschoen uit, stapte dichterbij en zei zacht:
— Ik heb jullie gezocht.

Emily verstijfde.
— Sorry?…

De man keek naar de kinderen, zijn stem trilde:
— Jullie man… Thomas. Hij heeft mijn leven gered. Ik heb beloofd dat als hem iets zou overkomen, ik zijn familie zou vinden. Ik heb jullie gezocht — in registers, op oude adressen, door de hele stad. En nu… heb ik jullie gevonden.

Hij haalde een vergeelde, verzegelde envelop uit zijn binnenzak.
— Hij heeft dit voor u achtergelaten. Hij zei dat zijn gezin het enige was wat hij nog had.

Emily nam de brief aan, drukte hem tegen haar borst terwijl tranen zich mengden met de regen. De man legde zijn sjaal over haar schouders, haalde uit zijn koffer een deken en sloeg het om de kinderen heen.
— Kom met mij mee, — zei hij zacht. — Je hoeft hier niet langer te staan.

Ze liepen langs de door lantaarns verlichte straat. De wind voelde minder koud. Lily sliep in haar armen, en Oliver hield voor het eerst sinds lang weer iemands hand vast.

Emily zei niets, maar diep vanbinnen voelde ze iets wat ze lang kwijt was — hoop.