Het was middag — de zon hing hoog, de lucht trilde van de hitte, en de kooien weerklonken van vogelgeluiden.
Het gelach van gasten weerklonk over de paden van de dierentuin, de lucht rook naar bloemen, parfum en iets zoets, als karamel.
Een witte loper liep tussen de flamingo’s door, rechtstreeks naar een boog van rozen.
Zij — de bruid, slank als een zonnestraal — stond bij de vijver.
De zon schitterde op haar sluier, en het leek alsof ze oploste in het licht.
Naast haar stond de bruidegom, nerveus aan zijn das frunnikkend, terwijl de gasten hun telefoons al tevoorschijn haalden.
En toen — een gil.
Scherp, metaalachtig, als een scheur in de lucht zelf.
Iedereen draaide zich om — en daar kwam een pauw uit het hek gerend.
Hij was tegelijk schitterend en waanzinnig.
Zijn blauwe veren fonkelden, zijn staart waaierde uit in een regenboog van kleuren.
Hij stopte, zag de bruid — en verstijfde.
En toen stormde hij naar voren.
De witte sluier glinsterde in zijn ogen als een uitdager.
Hij spande zijn vleugels en rende recht op haar af, sissend alsof hij zijn troon verdedigde.
De bruid gilde, greep haar jurk en begon te rennen — lachen en paniek mengden zich.
De jurk fladderde tussen de kooien, de sluier wapperde, en de pauw achtervolgde haar geen moment minder.
De leeuwen hieven lui hun koppen, apen krijsten, en de fotograaf drukte koortsachtig op de knop.
Sommigen probeerden de vogel te vangen, anderen de bruid.
Tot ze plots beiden stilhielden — bij de vijver met de zwanen.
De pauw spreidde zijn staart, alsof hij wilde zeggen: zij is van mij.
De bruid stond daar, zwaar ademend, met een gescheurde sluier en lachende ogen.
De bruidegom rende naar haar toe, sloeg zijn armen om haar heen — en plots leek de hele dierentuin stil te vallen.
Zelfs de wind bleef hangen, terwijl een blauwe veer langzaam door de lucht dwarrelde.
De fotograaf klikte.
Op de foto — een moment waarin alles leeft en ademt tegelijk.
De pauw, de vrouw in het wit, en de zon, goud en verblindend, weerspiegeld in het water.
