Elke Avond Kwam Een Paard Naar Het Oude Huis… Niemand Wist Waarom

In een klein dorp in het noorden van Europa verliep het leven rustig en gestaag. De mensen kenden elkaar al generaties lang, vreemden kwamen er zelden, en elk geluid op straat was herkenbaar. Maar op een dag kregen de dorpelingen een nieuw raadsel.

Elke avond, precies bij zonsondergang, kwam er een paard naar het verlaten huis van de oude boer Peter.
Het kwam uit het bos, stapte langzaam over de stenen weg en bleef staan bij het hek.
Een paar minuten liep het over het erf, sloeg met zijn hoef tegen de grond en boog toen het hoofd, alsof het wachtte.

Het huis stond al tien jaar leeg. Peter was plotseling gestorven.
Hij had geen kinderen, en zijn familie was lang geleden vertrokken.
Sindsdien waren de ramen bedekt met spinnenwebben, de deuren scheefgezakt en de tuin verwilderd. Niemand kwam er meer — te pijnlijk was de herinnering aan de man die iedereen respecteerde.

Eerst dachten de bewoners dat het paard gewoon van een weide was ontsnapt. Ze hadden het een paar keer gevangen en teruggebracht.
Maar de volgende avond stond het weer bij het hek. Wachtend.
— Dat is Peters paard, — fluisterde de oude Marta, die de boer nog als jonge man had gekend. — Hij keert terug naar waar zijn meester was.

De mensen haalden hun schouders op, maar de onrust groeide.

Kinderen begonnen bang te worden om na zonsondergang langs het huis te lopen.
Ze zeiden dat ze ’s nachts hoefgetrappel hoorden onder hun ramen, ook als het paard er niet was.
En sommigen beweerden dat ze het dier zagen buigen naar de deur, alsof het verwachtte dat iemand zou opendoen.

Op een avond durfde het meisje Lena dichterbij te komen.
Ze hield een lantaarn vast, haar hart bonsde.
Het paard stond bij de veranda en keek recht naar de deur.
De wind speelde met zijn manen, en in zijn ogen weerkaatste het licht van de lamp.

Lena keek voorzichtig door het raam naar binnen.
Alles was bedekt met stof.
Op tafel stond een voerbak, leeg en uitgedroogd.
En aan de muur hing een oud tuig, dat Peter elke dag gebruikte.

Het was naar die deur dat het paard steeds terugkeerde.
Het wachtte op zijn meester.

De dorpelingen stopten met pogingen om het weg te leiden.
Ze begonnen hooi en water te brengen, maar het dier bleef altijd bij Peters huis.

De maanden gingen voorbij.
In de winter, door sneeuw en kou, bleef het komen.
In de lente stond het weer bij het hek, sloeg met zijn hoef en keek naar de deur.

De mensen raakten eraan gewend, maar elke keer als ze langs het huis liepen, voelden ze iets vreemds.
Alsof samen met het paard ook Peter zelf zijn huis niet wilde verlaten.

En ’s avonds, in de stilte van het dorp, klonk nog steeds dat geluid — hol, eenzaam hoefgetrappel.

Een geluid dat het meest leek op… wachten.